Ik was ongeveer achttien jaar oud toen een van mijn twee jongere zusters een gitaar mee naar huis bracht. Dat was het eerste muziekinstrument dat onze ouderlijke woning binnenkwam sinds ik in woede en frustratie de blokfluit van de muziekschool in een hoek had gesmeten.

Aan die blokfluit, en vooral de lessen die ik daarvoor kreeg zit nog een heel verhaal vast, dat houdt u van me tegoed. Een gitaar dus. Waarom ze dat ding meebracht, geen idee maar er waren wel meer dingen aan mijn zusters die ik niet begreep. Wonderlijke wezens vond ik het destijds: meisjes en vrouwen. Overigens is er nu dat we circa 45 jaar verder zijn niet veel aan die mening veranderd, maar dat terzijde.

Uit de slaapkamer van de meiden kwamen na de intrede van het zessnarige instrument regelmatig min of meer muzikale geluiden al ging dat zo te horen niet vanzelf. Mij is toch wel een uitvoering van ‘House of the rising sun’ die twintig minuten duurde bij gebleven. Die uitvoering duurde zo lang omdat tussen het wisselen van de akkoorden voor m’n gevoel telkens minstens een minuut verstreek.

Aan de ene kant bewonderde ik hun geduld, aan de andere kant dacht ik: ‘Zo verschrikkelijk ingewikkeld kan het toch niet zijn’. In een onbewaakt ogenblik heb ik het instrument gekaapt en waagde een poging. Die liep uiteraard op helemaal niets uit. Ten eerste was ik (en nog steeds) een techneut, en ten tweede begreep ik van muziekinstrumenten nog minder dan van meisjes en vrouwen. De techneut in mij probeerde te verklaren hoe zo’n eind hout werkte, er moest toch een eenvoudige manier zijn om daar een liedje uit te krijgen. Uiteraard liep de technische benadering op niks uit maar de belangstelling was gewekt.

Na toch wel een lange tijd oefenen bereikte ik het stadium van: ‘Beginnend kampvuur gitarist’ en heel veel verder is het destijds ook niet gekomen. De tijd verstreek en het spelen is op een bepaald moment gestopt, er was in mijn omgeving niet veel belangstelling voor een matig gespeelde versie van: ‘House of the rising sun’ en andere kampvuurliederen. Na verloop van tijd verdween de inmiddels aangeschafte gitaar in het kastje onder de trap om daar bijna dertig jaar te verblijven.

De muziekavonden in Sonnevanck en het feit dat vrouwtje Peep daar ging zingen veranderde de situatie. Bij het oefenen van het liedje dat ze had opgekregen kon ik haar wel begeleiden. Het spelen ging me zelfs na die lange tijd nog redelijk af. Van het een kwam het ander en zo gebeurde het dat ik op 54 jarige leeftijd klassiek gitaarles kreeg. Met eindeloos geduld heeftmijn allerliefste lerares Elli er voor gezorgd dat ik ook niet al te ingewikkelde stukken kan spelen en noten kan lezen. Op zich vreemd dat ik er na deze hele exercitie pas achter kwam dat vrijwel niemand van de muzikanten om ons heen noten kan lezen, mijn stellige overtuiging was dat juist die kunst het geheim vormde om een goede muzikant te kunnen zijn. Overigens geen moment spijt van gehad, ik heb er veel van geleerd en gebruik het dagelijks.

Tijdens de coronatijd is muziek maken een fantastische hobby. Ik kan me volledig vastbijten in een compositie en weken oefenen zonder dat het gaat vervelen. Mijn laatste project, ondanks dat onze tuin ‘voorjaar!!!’ uitgilt is getiteld: ‘Una dia de Noviembre’ gecomponeerd door een Cubaanse componist met de niet zo Caraïbische naam Leo Brouwer. Bij de eerst volgende muziekavond in ‘de Zon’ ga ik een poging wagen om het in het openbaar te spelen. Overigens: ‘House of the rising sun’ kan ik ook nog altijd zo uit mijn hoofd spelen, gelukkig wel in het tempo waar in het gespeeld hoort te worden. En mijn zussies? Ik begrijp ze nu toch wat beter en ze spelen ook nog immer gitaar.