Als Dianna 15 jaar oud wordt, nodigt ze de complete bezetting van de Bintangs uit op haar verjaardagsfeestje in haar ouderlijk huis aan de Vondellaan in Beverwijk. Op zolder, met visnetten aan het plafond; het is 1964. Dianna, die naar eigen zeggen van de hockey en de tennis is, voelt zich aangetrokken tot de vier jaar oudere student aan de kunstacademie met zijn prachtige woelige krullen. Ze kan dan niet bevroeden dat deze ontmoeting op die avond met Frank Kraaijeveld resulteert in een huwelijk, twee kinderen, een bijzonder en soms ook roerig leven. “We zijn twee tegenpolen, denk ik. Twee tegenpolen die elkaar in evenwicht houden.”

Dianna is inmiddels 72. In het jaar dat de band Bintangs het 60-jarig jubileum viert, vertel Dianna haar verhaal in de enorme achtertuin van een voormalig klooster in Egmond aan den Hoef. Het echtpaar Kraaijeveld is hier tien jaar geleden neergestreken en woont met vijf andere gezinnen in het gerieflijke kloostercomplex, dat opgeknapt is tot woningen en een kapel heeft als gemeenschappelijke ruimte. In de achtertuin is een mooie veranda, een moestuin vol zelfgekweekte groenten en er scharrelen kippen. We drinken thee met munt uit eigen tuin en het ruisen van de bomen is het geluid dat we horen op deze gewijde plek. 

Dianna over haar echtgenoot Frank Kraaijeveld

‘Ik heb een Engelse moeder en een Hollandse vader, die kwam van Ameland. Mijn vader was er nooit, hij was zeeman, kapitein. Mijn moeder met vier kinderen deed het op de Engelse manier, we hadden samen met mijn moeder een eigen wereldje. Hoeveel vrouwen voedden in die tijd hun kinderen zelf op? Als mijn vader thuiskwam, was het meteen, ojee, hij is weer thuis. Dat was een inbreuk op ons leventje. Het was een charismatische man, heel autoritair. En mijn moeder had juist typisch Engelse nonchalance. Sommigen moesten zich echt afzetten tegen hun ouders. Korte rok, nou dat kon niet. Rood haar, dat was echt godsonmogelijk. Maar ik heb me niet echt hoeven verzetten. Doordat ik zo opgegroeid ben, was er zoveel anders dan bij anderen toen Frank in mijn leven kwam. 

Ik ben de jongste, mijn oudere broers en mijn zuster gaven ook altijd feestjes. Dus ik was wel wat gewend en dacht: nu ga ik dat eens doen. Ik heb ze allemaal uitgenodigd: Arti, Frank en Meine. Het circuleerde toen in Beverwijk, de muziek. Ik had een vriendin, Lida en zij vertoefde in die sferen. Ik ging zelf nooit naar bands, maar zij wel. Door haar ben ik in die wereld terecht gekomen. 

Die wereld was anders. Ik kwam uit het tennissen en hockeyen. Maar Frank was geïnteresseerd. Vanaf toen belden we met elkaar. Je moet je voorstellen, bellen had toen iets spannends: ‘Zullen we naar de film gaan’, in het Kennemertheater aan de Zeestraat toen nog. Je zat op van die kubusbanken naar een film te kijken. Geweldig. Ik had best wel vriendjes gehad. Ik was geïnteresseerd in jongens. Maar als je 15 bent en dan al echt iemand tegenkomt, dan is dat uniek. En dan ook nog iemand die zich aan afspraken houdt. 

Zijn vrolijkheid trok me aan. Ik houd niet van zeurmensen

Voor ouders is het altijd makkelijk om te zeggen ‘wat moet je daarmee’. Ik heb veel aan te merken op mijn ouders, maar dat hebben ze over Frank nooit gezegd. Dus er moet iets geweest zijn aan hem dat ze dachten: dit is goed. Geen kwaad woord over Frank, dat heb ik altijd bij mijn ouders gevoeld. Hoewel ik het eerste jaar mijn vader Frank niet heb laten ontmoeten. Want mijn vader kon nogal recht voor z’n raap zijn. ‘Zo zoon, en wie ben jij dan wel.’ En mijn moeder was juist helemaal niet zo.

‘Wat me in Frank aantrok? Zijn vrolijkheid. Ik hou niet van zeurmensen. Het was zijn optimisme. En de krullen, je kijkt op die leeftijd toch een beetje naar uiterlijk. Ik merkte meteen: hier heb je wat aan. Mijn moeder was natuurlijk best wel nonchalant als Engelse. ‘Oh dear, het gaat helaas niet door’ was het vaak. Nou, en als je iets met Frank afspreekt dan gaat het door. Nu nog. En als hij iets belooft dan gebeurt het. Dat was voor mij op dat moment precies goed. Ik ben ervan overtuigd dat als dit de basis is van je begin, dan moet er wel iets heel verschrikkelijks gebeuren wil je op elkaar uitgekeken raken. 

Frank Kraaijeveld in actie

We woonden in Zandvoort in een atelierwoning, we hadden net veertig vierkante meter. In het voorhuis woonde Frank zijn lievelingstante, tante Tiny. Het was ook mijn lievelingstante. Ik had niets, geen wasmachine, alles stond bij haar in het huis. Ik werkte bij een muziekuitgeverij in Amsterdam in 1970, ik kreeg meteen ontslag toen ik zwanger was. En iedereen vond dat normaal, zo ging dat in die tijd.

Toen Remko werd geboren in 1970, had Frank net de eerste grote hit, Riding on the L&N. Frank was er gewoon nooit. Toen ik moest bevallen had Frank ook een optreden. Het zal mijn Engelse laconiekheid zijn dat ik dacht, waar moest Frank eigenlijk ook alweer optreden vanavond? Hij kwam thuis en ik zei: volgens mij gaat er iets gebeuren. Het vruchtwater brak, de dokter gebeld, Frank was net in slaap gevallen. De dokter zei: ‘meneer, heeft u een handdoek voor me?’ Frank zei: handdoek? Handdoek? Die was natuurlijk helemaal in een andere wereld. Het was een toestand.

Toen zijn we naar de kraamkliniek gegaan, in een taxi. Als ik er achteraf aan denk, had Frank zomaar kunnen optreden die avond. Dat had niet uitgemaakt, het optreden was er en klaar. Het was gewoon nooit een issue. Maar misschien was ik er wel van overtuigd dat hij er gewoon zou zijn. Heb je het weer: mijn vader was ook nergens bij, die zat altijd op zee. Een vriendin zei: dat je dit allemaal maar normaal vindt. Nou ik vind heel veel ook niet normaal. Maarja. Ik denk toch dat het door je opvoeding komt. Improviseren zit heel erg in mijn systeem. Samen deden we het gezinsleven. Je zag nooit een man achter de kinderwagen in die tijd. Frank wel, als de baby huilde liep hij door Zandvoort achter de wagen, het was gewoon een bezienswaardigheid. Daar komen de werelden van Frank en mij bij elkaar.

‘In het begin met die hit, ik was met de baby en heb het heel erg gevolgd. Alle Bintangs kennen mij. Natuurlijk ging ik nooit mee naar optredens, als er iets was in het Patronaat of Paradiso wel, maar voor de rest niet. Dat was Frank zijn wereld. Frank zei wel eens, jezus, er is weer iemand die zegt: ik weet niet of mijn vriendin dat wel goed vindt. Daar moet ik niet aan denken, dat is vragen om toestanden. We houden er alle twee niet van.

Als Frank drugs had gebruikt, was het wellicht allemaal anders geweest

Natuurlijk ben ik wel kritisch. Dan zeg ik, hallo, ik weet niet of dat zo goed is of leuk is. Ik vond bijvoorbeeld dat je er bij moet zijn als er bepaalde dingen in je leven gebeuren. Maarja, de show must go on en daar was Frank heel stellig in. Ik kan heel direct zijn. Dus al iets me niet bevalt dan zei ik tegen Frank: dat bevalt me niet. Nu bijvoorbeeld, als onze dochter Kiki jarig is, dan kijkt hij eerst in zijn agenda, heb ik geen optreden. Maar kinderverjaardagsfeestjes, dan was hij er altijd. Al moest hij eerder weg, rennend, hij was er wel.

‘Frank drinkt niet, rookt niet, gebruikt geen drugs. Als hij het wel had gedaan, was het waarschijnlijk allemaal anders geweest. Ik heb genoeg vriendinnen waarbij de man wel ten onder ging aan drank en drugs. Maar bij ons niet. Op dat vlak is Frank bijna Boeddhistisch af en toe. Muziek. Schilderen. Tekenen. En hij is er altijd voor mij. Hij was ook niet bezig met vrouwen, nee. Het klinkt absurd maar het zat er gewoon niet in. Ik was nog meer geïnteresseerd in mannen, dan hij in vrouwen. En ik drink wel, lekker met vrienden wijn drinken, heerlijk.

Ik werd receptioniste. Leer je typen, steno, leuk. Zo kwam ik bij muziekuitgeverij Belinda. Ik was een soort ‘personal assistant’, ik wist niet eens dat dat woord bestond, we deden het werk gewoon met zijn tweeën. Daarna nog bij een opinieblad, als uitzendkracht. Ik dacht wat zit ik hier te doen? Ik wilde niet gecommandeerd worden. Frank kan met dat soort types beter omgaan. Frank laat dat meteen van zich afglijden. Daar heb ik zoveel discussies over gehad, als bandleden de band verlieten. Dan zei ik: doet het je eigenlijk wel wat? Hij zei dan, nee, ik ga gewoon voor mijn doel.

Maar ik neem meteen allemaal zijwegen en denk: hoe zit dat dan? Je ziet toch dat die een probleem heeft? Ik heb voelsprieten van hier tot daar. Frank niet. Die ziet het niet. Die zegt: ik ben dáár mee bezig en dan zie ik dit niet. Zo waren er bandmanagers die aan het snuiven waren. Ze wisten dat Frank er niet van hield. Maar het boeide hem niet. Ik denk dan: waarom en hoe? Frank heeft daar geen boodschap aan. Hij heeft er wel een oordeel over, dat wel, maar hij doet niets met dat oordeel. Bandleden zijn ook altijd weer welkom. Waar ik denk: dit moeten we niet meer willen, denkt Frank gewoon aan het project.

Ik zag het vaak aankomen. Drugsgebruik en alcoholgebruik en achterbaks gedrag. En als er een ding is wat Frank niet is, dan is het achterbaks. Daar heb ik er later ook wel een aantal bandleden op aangesproken. Frank organiseert en regelt alles en als er wat gebeurt, dan wordt dat hem verweten: ‘ja maar jij bepaalt altijd alles’. Maar dat is hoe het ging. 

‘Twee muzikanten uit Bad to the Bone kwamen bij de Bintangs en er werd een plaat opgenomen. Frank maakte altijd alles, de hoezen, de schilderingen, de tekeningen, het hele ontwerp. Kwamen we bij het colofon. Toen moest ie van een van die bandleden in het dankwoord de naam van zijn vriendin noemen. Dat is nooit bij ons opgekomen. Dat bedoel ik met Frank. Hij denkt niet uit zichzelf: dat moet ik ook doen. Dus ik zeg, goh wat leuk, dat heb ik nou nog nooit meegemaakt. Ga je dat met mij ook doen? Frank zegt, nou, als je dat graag wilt? Dus nu word ik werkelijk overal genoemd. Mijn vriendinnen kwamen niet meer bij van het lachen, het is typisch Frank hoe dat dan gaat.

Ik heb er gewoon nooit om gevraagd. Onze vriendenkring heeft duizend keer gezegd, dat jij dat allemaal zo doet. Het is niet altijd allemaal leuk geweest. Ik ben natuurlijk geen muze ofzo, maar ik weet hoe het is met iemand als Frank. En het was anders geweest als ik Frank had duidelijk moeten maken wat mijn passies zijn, maar dat is niet zo. We zijn in die zin verweven. Het enige dat we niet samen delen is reizen, daar heeft Frank geen behoefte aan en ik wel. Zoveel reis ik ook niet, als ik het doe is het met mijn dochter en dat is goed. 

Wat ik echt waardeer in Frank is het doorgaan.

In Zandvoort hebben we vier, vijf jaar gewoond, toen zijn we naar Beverwijk verhuisd. Ik werkte bij Felison in Velsen. Felison was een platform voor kunstenaars om exposities te regelen. Frank en ik zaten al in zo’n wereldje met kunstenaars. We gingen naar openingen, exposities, theater. Het Young Art Festival, fantastisch, mijn hart ging open toen ik daar voor het eerst was. Ook de Broedmachine in Beverwijk. Zet mij maar bij dat soort dingen, dan heb je een gelukkige Dianna. Heerlijk. Toen de kinderen 15 en 18 waren zijn we naar Overveen gegaan. We woonden toen in zo’n gaaf huis met beneden een souterrain. Omdat ik met kunst bezig was, ben ik in het souterrain een galerie begonnen. Ik gaf etentjes: eten met de kunstenaar. Daar kon je je op inschrijven. Frank en ik kookten een heel menu en mensen konden heerlijk bij ons eten. Dat is een mooie tijd geweest. Toen had Frank ook zijn optredens. Maar als ie er was, was ie er ook echt.

Dianna getekend door Frank

‘Ik ben er in mee gegaan. We hebben zulke leuke ontmoetingen gehad. Wat ik echt waardeer in Frank is het doorgaan. Het dóórgaan. Als je het vergelijkt met de Golden Earring: dat is natuurlijk een topband voor Nederland geweest in die tijd. Wat het is met de Bintangs, ik kan het zelf niet eens achterhalen. Ik denk het doorgaan van Frank. Anders kan ik het niet verklaren. Waren we in Frankrijk. Zaten we op een kasteel met allemaal kunstenaars. Kwamen daar mensen langs, helemaal niet uit de buurt van waar we woonden, die kwamen natuurlijk altijd bij optredens bij de Bintangs zeiden ze dan. En dat hadden we waar we ook waren, of het nou Limburg was of België. 

En ik gun het hem. En dat Frank sommige dingen niet ziet, nouja. Ik noem het altijd focus. Starheid zit er ook in, maar hij ziet het zoals hij het ziet: dit is het. Daar ga ik voor. En hij houdt zich aan afspraken. Mensen kunnen op hem rekenen. Ik heb van huis uit geleerd dat het wel eens anders kan lopen. Maar nee, bij hem niet. Als het anders gaat, dan breekt de – eh – de dinges uit. Misschien ga ik erbij een ander meer tegen in, omdat ik dan denk ja hallo, zo werkt het niet. Maar bij hem werkt het wel zo en daarom laat ik het zo. We zijn twee tegenpolen, denk ik. Twee tegenpolen die elkaar in evenwicht houden.’