Het beeld vond ik van meet af aan prachtig. Van het jongetje dat zich stil hield om maar niet naar bed te worden gestuurd. Met glinsterende ogen, luisterend naar de verhalen van de mannen, liggend op hun rug op de stapelbedden, rokend en pratend. Weemoedig soms door de herinneringen aan het achterland, aan de meisjes in de dorpen, aan hun moeder. Of stoer en lacherig omdat de verleidingen van de nieuwe wereld zich nu eenmaal het beste met bravoure tegemoet laten treden. De geuren uit het keukentje waar ze voor zichzelf hadden moeten leren koken. Moos zat er het liefst elke avond, dat had hij me wel eens verteld. Hij kon er even deel uitmaken van een andere wereld.

Zijn eigen wereld was op zijn minst verwarrend, met een Marokkaanse vader die als een van de eerste gastarbeiders naar Nederland was gekomen en een Nederlandse moeder die het vanuit de bedrijfskantine bij Hoogovens schopte tot de eerste vrouw in de Ondernemingsraad van een beursgenoteerd bedrijf. Ze waren niet getrouwd, eigenlijk ook niet gelukkig. Geen liefdevol gezin zoals hij bij vriendjes thuis zag. Toch kijkt hij met een gekke genegenheid terug op het IJmuiden van zijn jeugd. Waar hij niet alleen uren doorbracht in het pension dat zijn vader runde, maar ook op het krukje bij de bloemenman of de garagehouder. Waar hij altijd ergens mee kon eten, bij de buren, de overburen of de bovenburen. Het leerde hem zich overal thuis te voelen, zich snel geliefd te maken. En ook: de rijkdom te zien van al die verschillende werelden die mensen creëren. Met zijn creatieve communicatiebureau Sixtyseven heeft hij inmiddels zijn eigen plek gecreëerd. Oprechte verwondering voelt hij nog steeds. Bij elk bedrijf waar hij binnenkomt, bij alle mensen die hij ontmoet, bij elk verhaal dat hij hoort. Als ontwerper geeft hij dáár vorm aan. Dit is zijn eigen verhaal.

Laten we beginnen bij dat pension van je vader.
“Mijn vader komt uit Marokko, hij was zeventien toen hij naar Nederland kwam. Het was begin jaren zestig. Ik weet niet eens hoe hij hier terecht is gekomen. Geronseld of op goed geluk, uit pure armoede of het avontuur tegemoet. Met de bus, de auto, liftend? Eigenlijk heb ik dat hem nooit gevraagd. Ook niet hoe hij en mijn moeder elkaar hebben leren kennen. Misschien zijn ze elkaar bij de Hoogovens tegengekomen. Ze zijn nooit getrouwd geweest, woonden samen tot mijn moeder bij hem wegging. Ik ben hun enige kind. Eigenlijk vrij ongebruikelijk en losbandig voor die tijd.”
“In het herenhuis waar we in IJmuiden woonden, had hij de benedenverdieping omgebouwd tot pension. Wij woonden zelf op de eerste verdieping en op zolder huisde nog een jong stel. Daar deelden we de voordeur, de gang en de badkamer mee. Ik kwam daar dagelijks over de vloer, we hadden een leuke klik. Maar het liefst zat ik in het pension beneden. Er woonden een man of acht, verdeeld over drie slaapkamers. Van jonge jongens tot hele oudjes. Allemaal kerels die geen Nederlands spraken en voor zichzelf kookten. We gingen vaak ’s nachts gepen vangen op de pier. Die stonden we dan te bakken in dat kleine keukentje. We praatten met handen en voeten, deden spelletjes, heel gemoedelijk allemaal. Dat herinner ik me trouwens ook van de flat in Heemskerk waar ik later met mijn moeder woonde. Vooral Italianen, Spanjaarden, iedereen werkte bij de Hoogovens. Het was een gezellige boel, nooit gezeik. Van racisme hadden we nog nooit gehoord, ook niet op school. Ik was het enige halffabrikaat, wel met de Nederlandse achternaam van mijn moeder, maar toch: een Mohammed op een christelijke school. Ik was me daar wel bewust van, maar had er geen last van.”


Wat voor band had je met je vader?
“Eigenlijk niet echt een band. Hij was altijd aan het werk. Mijn vader groeide op in een dorpje vlakbij Nador en de Spaanse enclave Melilla. Hij sprak daarom goed Spaans en was daarbij heel ondernemend. Naast zijn baan bij de Hoogovens runde hij het pension, had hij drie appartementjes in Benidorm en ook nog een houtzagerij in Marokko. Toen hij daar een keer naar toe was, is mijn moeder bij hem weggegaan. Ik was een jaar of elf, zat in de zesde klas. Daarna is mijn vader hertrouwd, letterlijk met een bruid uit het vaderland. Onder druk van de familie kan ik me zo voorstellen. Die vonden het maar niets dat hij met een Nederlandse ging en zagen hun kans schoon.

Wat er toen gebeurde zie je vaker: hij ging volledig op de traditionele tour, werd strikt religieus. Met haar heeft hij nog zeven andere kinderen gekregen, mijn halfbroers en zussen. Met mijn oudste broer en zus heb ik nog af en toe contact, net als met mijn vader trouwens. De anderen spreek ik zelden. Het contact is in de jaren verwaterd.”
“Eigenlijk was mijn vader ook helemaal niet zo leuk. Hij kon zelfs licht agressief zijn. Dat was misschien ook zijn traditionele opvoeding. Ik denk dat hij eigenlijk niet goed om kon gaan met de rijkdom en de vrijheden hier. Hij vond bijvoorbeeld dat mijn moeder me verwende, een softie van me maakte, een mietje zoals hij altijd zei. Voor mijn verjaardag kreeg ik een keer een skelter van haar, dat vond hij veel te overdreven. Ik heb er precies één rondje op gereden, toen moest mijn moeder hem terugbrengen. Of, ik kan me herinneren dat een tante een tijdje bij ons kwam logeren. Sliep ik maandenlang onder de eettafel. En ik zat op voetbal bij Stormvogels, helemaal achter in de duinen. Dan kreeg ik een gulden mee voor een broodje kroket en was ik de hele dag weg. Hij is nooit komen kijken. Mijn enige baken was de zondagmiddag bij mijn oma: potjes kaarten en chinees eten. Verder moest ik het maar uitzoeken. Dat was natuurlijk wel normaler in die tijd.”


Maar het was toch niet hoe je het bij anderen thuis beleefde
“Ergens wist ik wel dat het er bij ons anders aan toe ging, maar ik heb mezelf nooit zielig gevonden. Heel eerlijk gezegd vind ik er ook wel iets moois in zitten. Ik zorgde er gewoon voor dat ik altijd veel vriendjes had en dat die ouders mij aardig vonden. Daar kon ik dan toch wat warmte meepakken, en een stukje huiselijkheid. Simpele dingen zoals aan tafel met elkaar de dag doornemen, samen televisie kijken op zaterdagavond en in de vakantie een dagje naar Artis. Het lukte me meestal vrij snel om een soort van opgenomen te worden in zo’n gezin.”


Vertel eens over je moeder
“Mijn moeder werkte als serveerster in de bedrijfskantine bij Hoogovens. Van mijn vader had ze Spaans geleerd en daardoor werd ze op een natuurlijke manier een soort vertrouwenspersoon voor de Spaanse schoonmaaksters. Ze bemiddelde bijvoorbeeld als er problemen waren. Zo kwam ze in aanraking met een heel ander type vrouwen: die van de vakbond. Zij stimuleerden haar om arbeidsrecht te gaan studeren. Ik denk dat ze niet zozeer gedreven werd door ambitie, maar door oprechte betrokkenheid. Ze wilde die Spaanse vrouwen echt helpen. Zo werd ze uiteindelijk de eerste vrouw die in Nederland bij een beursgenoteerde onderneming in de OR zat. En dat terwijl we driehoog achter op een flatje woonden. Naast haar werk bij de Hoogovens maakte ze ook scholen schoon. In de avonden en de vakanties ging ik vaak mee om haar te helpen.”
“Ze is altijd bij Hoogovens gebleven, is trainingen gaan geven: communicatie en teambuilding. Dat heeft ze tot haar pensioen gedaan. Toen we in Heemskerk woonden, kreeg ze een aantal lesbische relaties. Niet dat daarover gesproken werd, maar ik had dat natuurlijk wel door. Er was op een gegeven moment zelfs sprake van dat we in een commune gingen wonen. Ook allemaal niet heel gebruikelijk. Maar mijn moeder en ik werden wel heel hecht, dat zijn we nog steeds.”


Van het pension met al die mannen naar een volledige vrouwenwereld?
“Na de scheiding kwam ik nog wel in het weekend naar IJmuiden. Maar in het nieuwe gezin van mijn vader voelde ik me niet heel gewenst, dus ik gooide mijn tas neer en was weg. Dan bracht ik uren door bij de bloemenstal verderop in de straat, beetje kletsen, handje helpen. Ook zat ik dagen in de garage aan de overkant, dat was echt mijn redding. Mocht ik het poetshok opruimen of aan brommertjes sleutelen. Ik had er mijn eigen plekje, was altijd welkom. De overbuurman leerde me de kneepjes van het vak, op de ouderwetse manier. Liet me zes uur lang met de hand de cilinderkop van mijn brommertje afvlakken met wat slijpsel in olie op een glasplaatje. Dievenwerk. Om daarna doodleuk te vertellen dat hij er ook een machine voor had. Maar ja, hij had het ook ooit zo geleerd. We spaarden een tijdje samen geld in een potje om voor mij een crossmotor te kunnen kopen.”
“Op de middelbare school kreeg ik een vriendinnetje in een villa in Beverwijk. Daar had ik al snel weer een megaklik met haar ouders. Namen ze me overal mee naartoe: winkelen op de PC Hooft straat en uit eten bij Wilma & Albert. Ze leerden me hoe ik met mes en vork moest eten en wat medium rare was. Ik voelde me een soort schoffie als ik op mijn stinkbrommer op de Vondellaan aankwam. En zo had ik een heleboel adresjes…. Iedereen ontfermde zich over me, best bijzonder als je erover nadenkt. Vooral met de vaders van mijn vriendjes en vriendinnetjes kon ik altijd bijzonder goed opschieten.”


Je hoeft niet echt psychologie te hebben gestudeerd om daar je conclusies uit te trekken
“Nee, zeker niet. Die basis die je zoekt, vind je natuurlijk nooit. Je blijft altijd een aanhangsel. Met het gevoel dat je iets terug moet geven, je nuttig moet maken of leuk moet zijn. Dat je moet deliveren. Dus ga je weer een deur verder. Ik heb in die tijd de gave ontwikkeld om met jan en alleman bevriend te raken. Ik kan ook nog steeds heel snel vrij intensieve relaties aangaan. Mijn vrienden verwijten me wel eens dat ik een allemansvriend ben. Ik voel een gekke affectie voor iedereen die ik ontmoet en doe enorm mijn best voor mensen. Daarom kom ik ook met veel dingen weg. Maar ik ben ook een pleaser, vermijd het liefst conflicten. Dat is de andere kant. En ik kan nergens echt aarden. Ik kan ook zo een jaar niets van me laten horen.”
“Ik heb wel een gekke gunfactor ontwikkeld waardoor ik vrij makkelijk door het leven rol. Toen ik na de LTS bij een klein elektrobedrijfje ging werken, werd ik al snel de rechterhand van de baas. Hij nam me overal mee naar toe. Daarna op het Nova College werd ik weer door een leraar onder zijn hoede genomen. Hij haalde me over om een informatica-opleiding te gaan doen, waardoor ik als een van de eerste computerprogrammeurs opeens in de booming IT-business van de jaren ’80 terecht kwam. Reed ik met mijn oorbelletje in een pak in een dikke lease-auto rond. En overal liepen ze met me weg. Klanten belden mijn werkgever dat ze voortaan alleen mij wilden zien bij storingen. Ik was een snotneus, maar ik had wel 19 jaar empathisch vermogen opgebouwd. En ik deed oprecht mijn best het probleem op te lossen.”

Opgroeien in IJmuiden


Je kon jezelf goed verkopen, zou je kunnen zeggen. Omdat je dat al jong had geleerd. Daar wist je profijt uit te halen.
“Bij dat automatiseringsbedrijf kwam ik Martin tegen, een junior verkoper. Samen werden we een top-team. De opmaaksystemen die we verkochten, moesten we ook kunnen demonstreren. Zo begon ik met vormgeven en daar rolden opdrachten uit: foldertjes en postertjes. Op een gegeven moment zijn we ons eigen bedrijfje gestart. Ik woonde nog steeds bij mijn moeder, mijn slaapkamer was ons eerste kantoor. We waren enorm gedreven, heel eager.

Het was een soort bravoure, passend in de tijdsgeest. En je moet niet vergeten: we waren misschien ventjes, maar computers waren in die tijd nog bijzonder en wij wisten er echt heel veel vanaf. Met onze technische kennis liepen we in die conservatieve grafische industrie echt voorop. We waren de eersten in Nederland die drukwerk konden personaliseren, die programma’s flansten we zelf in elkaar, tot diep in de nacht.”
“Als ik iets doe, dan stort ik me daar volledig op. Dan zoek ik het tot op de bodem uit en probeer ik het helemaal te begrijpen. Obsessief bijna. Ik was altijd al bezig met graffiti en tekenen, nu viel alles op zijn plaats. Ik heb nooit een grafische opleiding gevolgd, ben autodidact. Maar als je voor 1500 gulden drukwerk moet weggooien, leer je heel snel. En ik kon wel analytisch denken en gekke verbanden leggen. Dat leidt vaak tot creatieve oplossingen en ideeën. Daarbij had ik het ondernemende van mijn vader en die oprechte drang om te helpen van mijn moeder. We groeiden dan ook heel snel.”


Daar is de basis gelegd voor Sixtyseven zoals het nu is. Met dit bureau heb je toch al dertig jaar je eigen plek, je eigen baken neergezet.
“Ja dat is zeker een basis geworden. In het werk zelf hop ik natuurlijk nog steeds van de ene naar de andere plek. Ik kom bij de meest uiteenlopende bedrijven en organisaties, allemaal andere werelden, waar ik een tijdje onderdeel van word en een intense relatie mee aanga. Ik voel me nog steeds overal thuis en kan me die werelden heel snel eigen maken, spons alles en probeer de verhalen te vangen: in beelden, kleuren en vormen. Daarmee geef ik weer iets terug, probeer ik ze te verrassen en hoop ik dat ze me leuk vinden en dat ik nog even mag blijven. Net als vroeger.”


Iedereen kent je nu als Moos, niet als Mohammed. Waarom ben je je eigenlijk zo gaan noemen?
“Vroeger had ik een tante die me Moos noemde. Dat werd mijn bijnaam en vanaf de brugklas ben ik die naam steeds vaker zelf gaan gebruiken. Ik kan me niet herinneren dat ik dat bewust deed, het ging gewoon vanzelf. In de tijd van 9/11 heb ik mijn naam officieel laten veranderen, maar dat had een praktische reden. Mijn paspoort stond tjokvol Arabische stempels, omdat ik de Amsterdam Dakar Rally had gereden, en ik wilde graag naar Amerika. Toen heb ik mijn naam laten aanpassen en kreeg ik een schoon paspoort. Alleen voor mijn vader blijf ik altijd Mohammed.”


Het pension van je vader bestaat allang niet meer. Maar we hebben nog steeds pensions, met arbeiders uit bijvoorbeeld Oost-Europa. Eigenlijk best treurige plekken.
“Ik herinner het me helemaal niet als treurige plek. Zonder het te romantiseren natuurlijk, maar het was er vooral gezellig. Er heerste echt een saamhorigheidsgevoel. Door het huidige individualisme zijn we dat soms kwijtgeraakt. Natuurlijk was het ook hutje mutje en zal het voor iedereen anders zijn geweest. Zelf vond ik er vooral geborgenheid. Wij zijn gewoon niet meer gewend met meerdere mensen samen te leven, maar eigenlijk denk ik dat het best gezond is.”


In Wijk aan Zee halen mijn Poolse buren vaak mijn kat in huis, om die te verwennen met lekkere hapjes. Misschien als gezelschap of tegen de verveling. Denk je dat jij vroeger ook zo’n lichtpuntje was? “Dat heb ik me nooit afgevraagd, maar ik geloof wel dat er een zekere wederkerigheid was. Misschien deed ik ze denken aan hun broertjes of zoontjes thuis. Of vormde ik wat afleiding. Ik was denk ik wel een gezellig ventje, een kletskous en een doener. Ik vond ook alles interessant. Die overbuurman bijvoorbeeld, die had een volière met parkieten in de kamer. En hij maakte verzamelcassettebandjes. Daar wilde ik dan alles over weten. Oprechte interesse en aandacht, dat bracht ik mee.”


Wat heeft het jou als mens uiteindelijk gebracht?
“Dat ik met iedereen kan levelen: oud en jong, alle rangen en standen. Daardoor kan ik dingen gemakkelijk van meerdere kanten bekijken. Normen en waarden, principes en rariteiten: ik kan alles plaatsen en begrijpen en ook overal het bijzondere in zien. Sta eigenlijk altijd weer met oprechte bewondering te kijken: zoveel verschillende mensen, al die levens. Voor mij is het de kern van elk creatief proces. Je moet je voorstellen, die mannen in dat pension kwamen uit de allerarmste Berberdorpjes, zonder stromend water of elektriciteit. Er was daar niets, ook niets te beleven.

Sommigen hadden nog nooit een stoplicht gezien, liepen hier voor het eerst over een stoep. Hun verwondering maakte ik van dichtbij mee. Ik leerde net zo goed met andere ogen naar mijn eigen wereld kijken. Dat is misschien wel het meest waardevolle dat ik heb geleerd. Het meest indrukwekkende dat ik zelf ooit heb gezien, is de wereld van de Hoogovens. Ik heb er een tijdje gewerkt en wat ik daar allemaal zag: slaapplaatsen op kraanbanen, complete buurthuizen in die gangenstelsels. Het is toch geweldig, de oplossingen die mensen met elkaar bedenken, wat een wereld!”