Terug naar Winsum
“In de jaren zestig heb ik een tijd bij het verhuisbedrijf Middelkoop gewerkt en mensen van heinde en verre naar de IJmond gehaald, zodat ze bij de Hoogovens konden gaan werken. Ze kwamen uit Friesland, Drenthe, Limburg en Brabant. Ik ben zelf ook een kind van immigranten, Groningers die in de jaren vijftig naar Beverwijk kwamen, op zoek naar een beter bestaan.”
Dat vertelt Beverwijker Anne Kornelis de Vries, die in 1943 geboren is in het dorp Winsum, Groningen. Tot zijn zeventiende woonde hij in dit idyllische dorp in het hoge noorden, waar het nog steeds lijkt alsof de tijd er heeft stilgestaan. Ondanks alle schoonheid en ruimte van daar, was Beverwijk met zijn industrie en moderne winkelstraat in de jaren vijftig toch het beloofde land.
“Ik groeide op in een arbeidersgezin”, gaat hij verder. “Mijn vader was lange tijd boerenknecht en werkte bij zijn vader, mijn opa dus, op het land. Mijn grootvader was koppelbaas, wat je vandaag de dag een uitzendbureau noemt. Hij hielp ruim honderd mensen aan het werk op de aardappelvelden. De gemeente was blij met hem, want hij bood ook een plek aan de zwakbegaafden, die daardoor een goede dagbesteding hadden en zo hun centjes konden verdienen.”
“Ik heb warme herinneringen aan mijn grootvader, die dezelfde naam heeft als ik. Hij was heel actief in het dorp en iedereen kende hem. Hij zat in het bestuur van de boerenorganisaties, was politiek actief binnen de Anti-Revolutionairen (AR) en was ook lid van rederijkerskamer. Hij was een ontzettend leuke opa, zeer toegankelijk voor de kinderen. Als opa jarig was, was het feest. Dan zat hij in de mooie kamer op een stoel en mochten we een voor een bij hem langs om een handje te geven. Hij was altijd vrolijk. Als er uitbetaald moest worden, zat hij op dezelfde stoel in dezelfde kamer, kwamen de werknemers op zaterdagmiddag langs om hun loonzakje te halen. Toen werkte je nog zes dagen in de week.”


“Winsum was een mooi dorp. Veel landbouw, maar ook een steen- en een melkfabriek. Het seizoenswerk op het land was onzeker, soms zat je hele periodes thuis, trok je steun of ging je aan de slag bij de werkverschaffing. Mijn ouders wilden meer zekerheid en daarom is mijn vader uiteindelijk bij de gemeente gaan werken en daarna voor een kwekerij. Mijn moeder bleef nog wel lange tijd op het land, aardappels rooien of vlaswerk. Heb ik ook nog gedaan, als veertien- of vijftienjarige, verdiende ik veertig gulden in de vakantie en kon ik mijn eerste horloge kopen.”
“Mijn oudste herinneringen bestaan uit beelden. Dat ik als kleuter boodschappen ging doen, met een grote tas. Of met ouders naar de stad Groningen fietste om kleren te kopen als de kinderbijslag was uitbetaald. Ik zie het nog voor me hoe de hele stad nog in puin lag, net na de oorlog, alleen het stadhuis en de Martinitoren stonden nog overeind. Ik heb ook de Canadezen weg zien trekken, dat moet in 1946 geweest zijn. Wat ik me ook nog herinner is hoe het stormde in 1953, tijdens de watersnoodramp. Mijn opa haalde me van school, omdat mijn ouders nog aan het werk waren. De pannen vlogen van de daken.”
“Zoals ik er nu op terugkijk, heb ik een heerlijke jeugd gehad. Met een kleine groep vrienden was ik altijd buiten. Polderjongens waren we, eieren zoeken, slootje springen en vooral veel voetballen. Ook vissen vond ik fijn om te doen. Soms gingen we op de fiets naar Paterswolde om te roeien op het meer. Ik had het fijn, want iedereen om me heen was toen even arm. Er was weinig verschil, dat is vandaag de dag wel anders.”
“Hoewel we het niet breed hadden, was er voldoende eten. Aardappels en vaak ook vlees. En ’s avonds luisterden we naar de distributieradio. De kachel bleef uit als mijn ouders werkten. Ik en mijn twee jongere broers waren blij als het slecht weer was en mijn moeder niet naar het land hoefde. Dan kregen we warme thee.”
“Mijn opa en oma van moeders kant woonden in huis bij een deftige meneer, waar mijn oma voor zorgde. Toen mijn grootouders naar Leeuwarden verhuisden, gingen wij daar wonen en nam mijn moeder de taken over. Hij woonde aan de ene kant van het huis, wij aan de andere. Mijn moeder kookte voor hem en maakte het huis schoon, in ruil daarvoor hadden we er dus gratis onderdak. Af en toe moest ik een stukje uit de Bijbel voor hem lezen, om te laten horen hoe goed ik dat kon. En als hij jarig was, werd mijn moeder heel nerveus, want dan kwam de deftige familie uit Rotterdam en moest zij koffie schenken.”
“De wijdsheid van het landschap was prachtig. Je kon er heerlijk wandelen of fietsen. Op hemelvaartsdag ben ik een keer in mijn eentje op pad gegaan. Na een heel eind fietsen, zag ik een bord met Leeuwarden erop, waar mijn opa en oma waren gaan wonen. Dat red ik wel, dacht ik. Het bleek natuurlijk nog een enorme afstand, maar ik heb het gehaald en kwam doodmoe aan, helemaal aan de andere kant van Leeuwarden. Ik wist alleen de straatnaam en door overal te vragen, vond ik het huis van mijn opa en oma. In die tijd had bijna niemand nog telefoon thuis, dus mijn opa ging naar het politiebureau, waar ze contact legden met het bureau in Winsum en zo kwam een agent bij mijn ouders aan de deur om te vertellen dat ik bij opa en oma bleef logeren.”
“Het verenigingsleven was heel sterk in het dorp. Ik zat bij de jeugdvereniging van de kerk en dan maakten we wel eens een uitje. Ook zat ik bij de drumband, De Bazuin, als trommelaar. Niet dat ik dat zo leuk vond, maar mijn vader zat erop en ze hadden jeugd nodig. Mijn vader was wel heel muzikaal, hij speelde kornet. We waren heel goed, we zijn een keer met de bus naar Rotterdam, Blijdorp gegaan om mee te doen aan een landelijke wedstrijd die we wonnen.”
“Mijn hart ging toen vooral uit naar het voetballen. Ik speelde bij VIBOA, wat staat voor ‘voetballen is bij ons aangenaam’. Ik was een prima rechtsbuiten, op mijn zestiende viel ik al af en toe in voor het eerste elftal. Dat is dan de leeftijd dat je weggaat, dat je gaat emigreren. Ik realiseer me nu eigenlijk pas wat voor impact dat had. Dan raak je ineens al je vrienden kwijt. Mijn partner kent nog mensen van school, dat heb ik niet.”
“Natuurlijk was het ook spannend om te vertrekken, het voelde als een avontuur. In die tijd vond ik het dorp eigenlijk bekrompen en Beverwijk leek het beloofde land. Winsum bestond uit twee delen. Je had mensen die gereformeerd waren en mensen die niets waren. Er waren overal twee van. Een gereformeerde slager en een seculiere. Mijn ouders waren wel gereformeerd, maar niet zo kerkelijk en trokken zich weinig aan van die tweedeling. Toen ik catechismus moest doen, ben ik weggelopen. Daar had ik geen zin in, kwam de dominee bij ons thuis om verhaal te halen. Gelukkig hoefde ik niet terug.”
Ik kende niemand in Beverwijk, maar vond het geweldig
“Er kwamen mannen van de Hoogovens die vertelden over het werk en het leven in de IJmond. Mijn oom, de broer van mijn moeder, vertrok eerst naar Beverwijk. Aangespoord door mijn moeder volgde mijn vader in februari 1959. Hij ging aan de slag bij de algemene dienst van Hoogovens en werd later kraandrijver bij de Warmband. Hij was in de kost bij zijn zwager en schoonzus, maar in december 1959 kreeg hij een eigen flat aan de Pieter Verhagenlaan en is het gezin gevolgd. Ik was toen bijna zeventien.”
“Ik kende niemand in Beverwijk, maar vond het geweldig. Deze stad trok me veel meer dan IJmuiden of Heemskerk. We reden met de verhuiswagen van Commandeur de IJmond binnen en ik zag de pijpen van de fabriek. Ik weet nog dat ik toen dacht: ‘Ik ga echt niet met een pakkie brood elke dag naar de fabriek’. Ik wilde varen, de wereld zien. Ik heb een paar maanden op de Steenwolfabriek gewerkt op het terrein van Hoogovens, totdat ik monsterde op mijn eerste boot.”
“Het mocht niet van mijn ouders, het gaf heel veel ruzie thuis. Uiteindelijk heb ik de handtekening van mijn vader vervalst, omdat ik nog geen achttien was. Ik ben blij dat ik dat gedaan heb, ik ben vanaf 1960 de hele wereld over geweest, de Zuidpool, Amerika, Australië, Zuid-Amerika en Azië. Tijdens mijn tijd aan wal heb ik Beverwijk pas goed leren kennen, vooral de vele kroegen die je hier toen had. Dat kun je je nu nauwelijks meer voorstellen. Uiteindelijk is toch gebeurd waar ik in 1959 nog bang voor was. Na mijn diensttijd kreeg ik verkering en ben ik in 1968 bij Kruk gaan werken op het Hoogoventerrein, elke dag met een pakkie brood naar mijn werk.”
“Dat avontuurlijk heb ik altijd wel gehouden. Ik loop bijvoorbeeld nooit dezelfde route en zoek altijd de wegen die ik nooit begaan heb. Ik was ook geen schoolkind. Ik had goede cijfers op de MULO, maar in de HBS had ik geen zin. Ik wilde het zelf leren en ondervinden. Ik heb ook in Winsum nog een tijdje op de conservenfabriek gewerkt, vlak voordat we vertrokken. Daar hadden ze ambitie met me, ze wilden me bedrijfsleider maken. Maar een kantoorbaan, ik moest er niet aan denken. Ik herken dat ook in mijn kleinzoon, die wil ook niet naar school of cursussen volgen, die doet het ook liever zelf.”
Voor mijn ouders waren de eerste maanden in Beverwijk best zwaar. Vooral voor mijn moeder. Hoewel zij degene was die mijn vader had aangespoord de stap te nemen, kon zij maar moeilijk aarden hier. Van het rustige dorp Winsum met al zijn ruimte, naar een flatje vier hoog in Beverwijk. Ze is een tijdlang best depressief geweest. Ik weet nog dat ik mijn jongste broer op zijn eerste dag naar de Bethelschool moest brengen, omdat zij het niet aankon.”

“Het leven hier was natuurlijk volkomen anders, in alle opichten. Onze buurvrouw Trijn Nap bijvoorbeeld, ze was recht voor d’r raap en kwam zomaar binnenwandelen, dat deed je in Winsum niet en daar moest mijn moeder erg aan wennen. Het is gelukkig allemaal goedgekomen. Mede dankzij alle Winsumers die in Beverwijk kwamen wonen en innig contact onderhielden met elkaar, is ze zich na een tijdje thuis gaan voelen. Ze vonden het heerlijk om te fietsen en gingen elke dag naar de Breestraat.”
Dan besluit hij: “Het is allemaal lang geleden, meer dan zestig jaar, maar ik zal je eerlijk vertellen: ik moest in mijn jonge jaren misschien niks meer van Winsum hebben, maar des te ouder ik word, hoe meer ik aan die tijd terugdenk en hoe leuker ik het weer ga vinden. Als je ouder wordt, ga je je geboortestreek meer koesteren, zo werkt dat. Ik probeer bijna elk jaar wel een keertje terug te gaan en dan is het fijn om weer thuis te komen. Het is eigenlijk wel een heel mooi dorp.”